Skip Navigation

Selecteer taal

Basis onderhoudstips

voor uw wagen 

 

De veiligheid en betrouwbaarheid van het voertuig hangen af van de toestand van meerdere systemen en letterlijk honderden onderdelen die aan slijtage onderhevig zijn - in sommige gevallen zelfs wanneer het voertuig langere tijd geparkeerd staat.

Het is belangrijk ervoor te zorgen dat de voertuigen in veilige en betrouwbare staat verkeren. Garage Gurus heeft een reeks nuttige, systeemspecifieke checklists ontwikkeld die professionals in autowerkplaatsen en consumenten kunnen helpen bij het voorkomen van potentiële defecten en andere problemen met voertuigen die de afgelopen maanden grotendeels hebben stilgestaan.

About-us-picture6-arage

DOOR GARAGEGURU'S VOORGESTELDE CHECKLIST

REMSYSTEEM

  • Controleer op ontbrekende onderdelen.
  • Controleer bij zwevende remklauwen of de remklauw vrij beweegt op de geleiders.
  • Controleer na een visuele inspectie de dikte van de remschijf met een micrometer. Indien het resultaat minder is dan de toegestane minimumdikte (gegraveerd op de rand van de schijf) is het verplicht de schijven te vervangen. Vervang schijven altijd per paar en daarnaast is het ook essentieel om de remblokken te vervangen bij het vervangen van de remschijven.
  • Controleer met het voertuig van de grond of de wielen vrij ronddraaien.
  • Controleer het niveau en de toestand van de remvloeistof. Bepaal wanneer de vloeistof voor het laatst werd vervangen (indien dit langer dan twee jaar is, is het raadzaam deze te vervangen). Controleer of er geen lekken zijn en, indien er tekenen zijn van ontsnapte vloeistof, controleer ook de remslangen. Controleer het vloeistofpeil in het reservoir en vul indien nodig bij, waarbij u erop let dat de extra vloeistof dezelfde specificaties heeft. Meng geen verschillende kwaliteiten remvloeistof. Sommige installateurs beoordelen remvloeistof aan de hand van de kleur: in werkelijkheid gaan de kleurspecificaties van neutraal tot amberkleurig (het hangt af van de leverancier).
  • Controleer de uiteinden van de flexibele remslangen op corrosie.
  • Als het voertuig achterremmen heeft met een geïntegreerde handrem, zorg er dan voor dat de armen worden losgelaten zodat de remmen niet blokkeren.
  • Controleer bij het starten van de auto op eventuele oplichtende waarschuwingslampjes in het instrumentenpaneel, zoals die voor het remvloeistofpeil, de remblokken en het ABS, omdat dit indicatoren kunnen zijn van visueel onzichtbare remproblemen.
  • Controleer de remschijven op delaminatie, scheuren, barsten en zwakke punten op de bovenzijde en op het remoppervlak.
  • Luister naar gepiep, want sommige remblokken gebruiken akoestische slijtage-indicatoren. Het geluid kan een teken zijn dat één enkel remblok is versleten tot de ondergrens van 2,5 mm.
  • Controleer de remklauwen op ontbrekende onderdelen, zoals bevestigingsbouten en - veren, en ook op beschadigde vingers.
  • Als het voertuig enige tijd heeft stilgestaan, pomp dan het rempedaal op om te controleren of het hard is en goed aanvoelt.
  •  Controleer de remslangen op kloven, insnijdingen, zwelling/ballonvorming en algemene slijtage. Controleer of er geen remslangen gebogen of gedraaid zijn en of er geen contact is tussen de remslangen en de ophangingscomponenten nadat het voertuig is verlaagd.
  • Controleer of enig onderdeel van het remsysteem corrosie vertoont, met name op de contactpunten tussen de remklauw en het remblok.
  • Controleer of de rubberen onderdelen van de remklauw in goede staat zijn.

Het is van essentieel belang een inloopproces te volgen wanneer nieuwe schijven en remblokken zijn geïnstalleerd. Het bereiken van een vlekkeloze verbinding tussen remblok en schijfoppervlak vergt inspanning. Om het inloopproces  te starten, kunt u ongeveer 20 keer volledig stoppen met de auto, variërend van 50-0 km/u, of een vergelijkbaar aantal keer vertragen van 80-30 km/u, voordat u de auto overdraagt aan de klant. Daarna moet de klant het proces voortzetten door regelmatig licht te remmen gedurende de eerste 300 km terwijl hard remmen of het activeren van het ABS wordt vermeden. Het volgen van deze procedure kan het risico op lawaai verminderen of elimineren.

GUR00095_small

SCHOKDEMPERS EN VEERPOTEN

Een goede inspectie van deze sleutelelementen omvat twee belangrijke procedures:
Regelmatige visuele inspectie die omvat:

  •  Tekenen van olielekkage bij schokdempers of veerpoten.
  •  Tekenen van vervorming of schokken aan schok- of veerpootbehuizing of zuigerstang.
  •  Status van de schroefveren (zoeken naar tekenen van scheuren, roest, abnormale vervorming). Probeer, met de auto op een lift en de wielen hangend, de veer uit zijn positie te bewegen door er met de handen aan te trekken; als dat lukt is dat een teken dat de veer onmiddellijk moet worden vervangen.

 

Testrit, gericht op:

  •  Voer, indien dit veilig is, een reeks plotselinge stops uit. Indien de voorzijde van het voertuig overmatig "duikt" en meer dan 1,5 keer in de richting van de weg slingert, moeten de schokdempers en/of veerpoten wellicht worden vervangen.
  • Controleer tijdens de testrit of het stuur na elke bocht weer in de gecentreerde stand terugkomt. Een resterende hoek van 8º tot 10º kan optreden wanneer de bovenste bevestigingsset beschadigd is door overmatige slijtage.
  • Duw op de carrosserie en kijk hoe de vering reageert. In perfecte staat moet de vering op en neer gaan en dan stoppen (1,5 cyclus). Een voortdurende beweging kan wijzen op versleten schokdempers*.

Monroe raadt aan uw stuur- en veersysteem elke 20.000 km te controleren en uw schokdempers en veerpoten samen met uw beschermingskit & montagekit elke 80.000 km** te vervangen.

Als algemene regel geldt dat schokdempers, veerpoten en andere bussen van de ophanging alleen met een momentsleutel op het door de fabrikant aanbevolen juiste aanhaalmoment moeten worden aangehaald wanneer de banden van de auto het gewicht van de auto dragen, nooit op de lift.

*Deze test geldt alleen voor voertuigen met passieve vering, semiactieve en actieve vering kunnen niet op deze manier worden getest.
**De feitelijke kilometerstand en de resultaten kunnen variëren, onder andere afhankelijk van de rijvaardigheid van de bestuurder, het type voertuig en het soort rij- en wegomstandigheden
.

Shocks

STUURINRICHTING EN OPHANGING

  • Controleer de status van stuur- en ophangingsbussen en kogelgewrichten (op scheuren of uitwendige schade).
  • Zoek naar "kloppend geluid" of andere abnormale mechanische geluiden tijdens het rijden, ze kunnen erop wijzen dat een onderdeel van de stuurinrichting of ophanging beschadigd is, verkeerd gemonteerd is (bevestigingssteunen, topmontagekits of veren, kogelgewrichten) of een ander onderdeel raakt (verkeerde montage).
  • Controleer de toestand van de banden, let op tekenen van ongelijkmatige slijtage zoals "cupping" die kunnen wijzen op versleten onderdelen van de rijregeling of onjuiste wieluitlijning.
  • Zorg voor de juiste bandenspanning voor het beoogde gebruik van het voertuig.
  • Controleer het peil van de stuurbekrachtigingsvloeistof en let op tekenen van lekkage.
  • Controleer de toestand van de kogelgewrichten en let daarbij op de stofkap en de interne spleet.
  • Controleer of er geen scheuren, barsten of andere slijtage van de bussen zijn.
  • Controleer op beschadigde of verslechterde slangen en afdichtingen.
  • Controleer de stuurinrichting en de ophanging op corrosie.
  • Let op stuiteren van het voertuig, overmatig rollen van de carrosserie, kloppen, piepen en rammelen.
  • Controleer of het stuur uitgelijnd is met de richting van de voorwielen.
  • Controleer op lekkage van de hydraulische bussen.
  • Controleer losse boutverbindingen.
  • Controleer op roest en scheuren bij de bevestigingspunten van het subframe.
  • Controleer de toestand van de riem van de stuurbekrachtigingspomp.

Let tijdens een rijtest op abnormaal gedrag van het voertuig, zoals:

  • Shimmy effect op het stuur.
  • Hard sturen en/of als het stuurwiel na een bocht niet meer in de neutrale stand komt.
  • Voertuig trekt naar links of rechts.
  • Speling op het stuur.
  • Voor verbindingen met een smeernippel: zorg dat deze goed gesmeerd zijn, voeg zo nodig vet toe.
GUR00073

MOTOR EN AFDICHTING

  • Controleer of de motorsteunen stevig aan het chassis en de carrosserie zijn bevestigd.
  • Controleer of de motoronderdelen (dynamo, brandstofpomp, enz.) en de motorsteunen goed vastzitten.
  • Controleer de toestand van de tandriem.
  • Controleer het oliecarter op lekkage. Als die er zijn, vervangt u de pakking en draait u de bouten vast volgens de instellingen van de fabrikant.
  • Controleer de inductieleiding op tekenen van scheuren of knikken.
  • Voer alle routine-onderhoud en controles uit die in de handleiding van de motor staan.
  • Raadpleeg de handleiding van de motor voor het onderhoudsinterval van de riem/ketting. Als er tekenen van schade zijn, moet hij onmiddellijk worden vervangen, ongeacht wanneer hij voor het laatst is vervangen.
  • Controleer de dashboardlampjes en -meters om er zeker van te zijn dat er geen waarschuwingen zijn en dat de vloeistofniveaus en -drukken correct zijn.
  • Start de motor en laat deze enkele minuten draaien om ervoor te zorgen dat de motoronderdelen goed gesmeerd zijn.
  • Controleer de koelvloeistofslangen bij het opwarmen.
  • Kijk onder het voertuig naar tekenen van vloeistoflekkage.
  • Laat de motor niet te lang stationair draaien.
  • Controleer de kleur van de uitlaatgassen uit de uitlaatpijp. De kleur van de uitlaatgassen moet transparant zijn.

    • Witte uitlaatrook kan een gevolg zijn van:
      • Koelvloeistof/antivries in de cilinders (door defecten in de cilinderkop of verbrande pakkingen) - aanhoudende dikke witte rook.
      • Een defecte gloeibougie tijdens een koude start.
    • Licht- of donkerblauwe uitlaatrook kan een gevolg zijn van:
      • Een zuigerveer die blijft hangen, vergevorderde slijtage.
      • Versleten kleppen, klepgeleiders en klepsteelafdichtingen.
      • Te veel olie of defecte PCV klep.
      • Overmatige olieverbranding.
      • Defect turbolader smeersysteem.
    • Zwarte uitlaatrook kan een gevolg zijn van:
      • Onvolledige brandstofverbranding door slechte verstuiving door de injectoren (versleten naald of verminderde inspuithoek).
      • Verkeerde instellingen van hogedrukbrandstofpomp.
      • Bij dieselvoertuigen - onjuiste inspuiting.
      • Onvoldoende luchttoevoer (geeft aan dat het luchtfilter moet worden vervangen).
      • Onjuiste A/F-verhouding door turbolader, verstopt luchtfilter, inlaatbelemmering.
      • Overmatige koolstofopbouw in verbrandingskamer of inlaatspruitstuk.
      • De motor loopt koud met een rijk mengsel.
      • Barst in de uitlaat voor de lambdasonde.
      • Probleem Ontsteking
      • Gedeeltelijke uitval van de cilinder.
      • DPF geblokkeerd of regeneratie problemen.

    • Donkere blauwgrijze of lichtgrijze uitlaatrook kan een gevolg zijn van:
      • Slechte inloop van cilinder-zuigergroep onderdelen.
      • Verlies van de beweeglijkheid van de zuigerveren door te hoge slijtage .
      • Gebrek aan compressie in de cilinders.
      • Overtollige olie.
      • PCV storing.
      • Versleten klepseals.
ZAM_6145 copy

ONDERHOUD

  • Controleer of koplampen, grootlicht, achterlichten en richtingaanwijzers correct functioneren.
  • Controleer de hellingswaarde op de koplamp - voor elke 10m, en 1,2% betekent dat het dimlicht 12cm overhelt voor elke 10m. Dit voorkomt verblinding van tegenliggers.
  • Waar er een lampje brandt op het dashboard:

o    Controleer of de afzonderlijke lichten werken (bijv. voor, achter, stoplicht).

o    Controleer of lichten met twee functies beide werken (bv. achterlicht met geïntegreerd stoplicht).

  • Wanneer er geen waarschuwingslampje brandt op het dashboard en de lichten niet werken:

o    Controleer het contact in de lamphouder.

o    Controleer de zekeringen en de spanning.

Batterij

Zorg ervoor dat de batterij volledig opgeladen is en de lading vasthoudt. De meeste accu's verliezen lading bij koud weer doordat de chemische reactie in de accu vertraagt.

Gloeibougies 

Als gevolg van het vermogensverlies van de accu en de lagere temperaturen duurt het langer voordat de gloeibougies warm worden. Houd hier rekening mee bij een koude start. Als de motor niet start of hapert, terwijl de accu volledig opgeladen is en de lading vasthoudt, moet u waarschijnlijk de gloeibougies vervangen.

Ruitenvloeistof

Controleer het vloeistofpeil en vul indien nodig bij. Zorg ervoor dat een voor het klimaat ter plaatse geschikte vriesvloeistof wordt gebruikt.
Controleer of koplampen, grootlicht, achterlichten en knipperlichten goed werken.

Oliepeil controleren

  • Zorg ervoor dat het voertuig op een vlakke ondergrond geparkeerd staat en dat de motor koel is.
  • Open de motorkap en zoek de peilstok. Raadpleeg de gebruikershandleiding als de plaats van de peilstok niet duidelijk is. Sommige auto's hebben geen peilstok en zijn uitgerust met elektronische oliesensoren.
  • Zodra de peilstok is gevonden, trekt u hem eruit en veegt u hem schoon met een doek of vod. Er moeten twee merktekens op de peilstok staan, die het minimale en maximale oliepeil aangeven.
  • Als hij schoon is, steekt u de peilstok terug in de buis, duwt u hem er helemaal in en verwijdert u hem weer.
  • Als de olie moet worden bijgevuld, zorg dan dat de juiste olie beschikbaar is en zoek de oliedop, die meestal is gemarkeerd met de afbeelding van een oliekan. Verwijder de dop en giet er beetje bij beetje olie bij, waarbij u met de peilstok controleert of er niet te veel olie is bijgevuld, want dat kan ook schade veroorzaken.

Controleer het koelvloeistof-/antivriespeil - OPEN HET EXPANSIEVAT NIET ALS DE MOTOR HEET IS!

  • Controleer het niveau van de koelvloeistof/antivries in de expansietank. Het maximum peil niet overschrijden.
  • Als bijvullen nodig is, bepaal dan de juiste standaard koelvloeistof/antivries.
  • Als de koelvloeistof/antivries heet wordt, loopt deze over in het reservoir.
  • Gebruik een koelvloeistof/antivriestester om de exacte beschermingstemperatuur van uw koelvloeistof/antivries te bepalen.
  • Controleer het oppervlak van de koelvloeistof/antivries op tekenen van olie. Als het oppervlak donker is of een oliefilm vertoont, kan dit betekenen dat de koppakking lekt.

Indien nodig motorolie en oliefilter vervangen

  • U moet uw oliefilter vervangen bij elke olieverversing.
  • Olie en oliefilter zorgen voor een soepele smering van uw motor. De oliefilter speelt een essentiële rol bij de bescherming van uw motor tegen mogelijke schade door het verwijderen van verontreinigingen (vuil, geoxideerde olie, metaaldeeltjes, enz.) die zich in de motorolie kunnen ophopen als gevolg van motorslijtage.
  • Veel fabrikanten bevelen intervallen van 10.000 tot 15.000 km aan. In de handleiding van uw auto staat hoe vaak u uw olie en filter moet vervangen.

Inspecteer het luchtfilter; vervang het filter als hij vuil is

  • De luchtfilter voorkomt dat kleine deeltjes de motor binnendringen en mogelijk dure schade veroorzaken.
  • Het vervangen van een verstopt luchtfilter kan, afhankelijk van het merk en model van uw auto, de brandstofefficiëntie verhogen en de acceleratie verbeteren.
  • Een vuil of beschadigd luchtfilter beperkt de hoeveelheid lucht die in de motor van uw auto stroomt, waardoor deze harder werkt en dus meer brandstof verbruikt.
  • Aangezien uw motor meer dan 14.000 liter zuurstof nodig heeft om elke liter brandstof te verbranden, is het belangrijk deze luchtstroom niet te beperken.
  • Luchtfilters moeten worden vervangen in geval van schade. Om de best mogelijke prestaties van uw auto te behouden, is het echter aanbevolen uw luchtfilters minstens om de 15.000 tot 25.000 km te vervangen. Dit interval moet worden verkort als u vaak in stoffige omstandigheden rijdt.

Vervang het cabineluchtfilter als dit de afgelopen 12 maanden niet is vervangen.

  • Cabinefilters zijn ontworpen om stof, pollen en andere verontreinigingen te verwijderen, en helpen de groei van schimmel in het ventilatiesysteem te voorkomen.
  • Vervang uw cabineluchtfilter jaarlijks of om de 20.000 km. Als u in sterk vervuilde gebieden of op onverharde wegen rijdt, moet u het cabineluchtfilter om de 10.000 km vervangen. Mensen met een allergie kunnen overwegen het filter vaker te vervangen om de luchtkwaliteit te waarborgen en hun allergiesymptomen te verminderen.

Bougies controleren

Bougies leveren de onsteking die het lucht-brandstofmengsel in de verbrandingsmotor van een voertuig doet ontbranden. Wanneer een auto moeite heeft met starten, gaan veel bestuurders ervan uit dat er een probleem is met de accu. Tekenen en symptomen die aangeven wanneer de bougies vervangen moeten worden zijn onder andere:

  • De bougies zijn bijna aan de beurt of hebben hun door de autofabrikant opgegeven onderhoudsinterval overschreden.
  • Het motorcontrolelampje brandt.
  • De auto wil niet starten.
  • Het stationair draaien van de motor is ruw en lawaaierig.
  • De auto heeft moeite met accelereren.
  • Het brandstofverbruik daalt.

De bougies zijn in de cilinderkop geschroefd en zitten bovenaan elke cilinder. Na verloop van tijd slijten bougies (doordat de elektroden opbranden), waardoor een verkeerde ontsteking ontstaat. Bougies van goede kwaliteit hebben een langere levensduur, omdat de elektroden er langer over doen om op te branden en een betere vonk te geven. Als er echter sprake is van enkele van de genoemde symptomen, kan verwijdering en inspectie van de bougies een indicatie geven van de conditie van de motor en de brandstofvoorziening:

  • Normaal - bruine of grijsbruine aanslag op de zijkant van de elektrode.
  • Koolstofvervuiling - zwart, droog roet op de elektroden.
  • Olieaanslag - zwarte, olieachtige aanslag op de elektroden en de isolator.
  • Nat - een gevolg van het "vollopen" van de motor wanneer deze probeert te starten maar niet ontbrandt.
  • Verbrand - blaren op de isolatorpunt, gesmolten elektroden of witte aanslag.
  • Versleten elektroden - geërodeerde elektroden, wat bevestigt dat een bougie versleten is.
  • Gebroken elektroden - een aanwijzing dat de verkeerde bougies zijn gemonteerd.

Raadpleeg de gebruikershandleiding voor het aanbevolen vervangingsinterval van de bougies en de juiste bougiesoort.

Desinfecteer het aircosysteem

Door ouderdom en gebrek aan onderhoud zijn het klimaatregelingssysteem (of aircosysteem) van een auto, evenals alle circuits en ventilatieopeningen, een veel voorkomende plaats voor schimmel, meeldauw, schimmels en micro-organismen om te groeien.
 Eigenaren kunnen sommige onderdelen desinfecteren, maar voor het beste resultaat moet ook het cabinefilter worden vervangen. Daarom wordt aanbevolen om het reinigen van het systeem het beste over te laten aan de professionals.
Champion biedt eersteklas filtratietechnologie die meer dan 99% van de ziektekiemen en bacteriën filtert, schimmel voorkomt, geuren verwijdert en de efficiëntie en betrouwbaarheid van het aircosysteem verbetert.

ZAM_5928

Dit artikel dient uitsluitend ter informatie. Wij zijn niet aansprakelijk voor schade die voortvloeit uit uw vertrouwen in deze inhoud. Deze checklist geeft slechts algemeen advies en kan niet worden beschouwd als een volledige en definitieve gids voor de verantwoordelijkheid van elke bestuurder om ervoor te zorgen dat zijn/haar voertuig in goede staat verkeert en klaar is voor gebruik op de weg.

laden...